Twee mannen zitten in een trein (двое мужчин сидят в поезде). Ze praten erover (они беседуют о том) hoe ze slechte manieren kunnen afleren (как они от дурных манер могут отучить). De ene zegt (один говорит):

– Ik ben bakker (я пекарь). Als er bij mij een leerjongen komt werken (когда ко мне приходит работать ученик: «учащийся мальчик»; leren – учить, обучать, преподавать; учиться, обучаться) mag hij zoveel snoepen als hij wil (он может столько лакомиться, сколько хочет; snoep – лакомство). Je mag er zeker van zijn (ты можешь быть в том уверен) dat hij na een week niets meer lust (что через неделю ему ничего не будет нравиться = все надоест).

De andere zegt (другой говорит):

– In mijn vak gaat dat niet (в моей профессии так не получится).

– Waarom niet (почему нет)? – vraagt de bakker (спрашивает пекарь).

– Ik ben bankier (я банкир)!

Twee mannen zitten in de trein. Ze praten erover hoe ze slechte manieren kunnen afleren.

De ene zegt:

– Ik ben bakker. Als er bij mij een leerjongen komt werken mag hij zoveel snoepen als hij wil. Je mag er zeker van zijn dat hij na een week niets meer lust.

De andere zegt:

– In mijn vak gaat dat niet.

– Waarom niet? – vraagt de bakker.

– Ik ben bankier!