Midden in de nacht (посреди ночи) breekt een dief in (забирается один вор; inbreken – взламывать; совершить кражу со взломом; breken – ломать) bij mijnheer Willems (к господину Виллемсу).

Plots staat de dief in de slaapkamer (внезапно стоит = оказывается вор в спальной комнате).

– Zoekt u iets (вы что-нибудь ищете)? – vraagt mijnheer Willems (спрашивает господин Виллемс).

– Geld! – antwoordt de dief (деньги, отвечает вор).

– O, – lacht mijnheer Willems, – mag ik helpen meezoeken (о, смеется господин Виллемс, могу я помочь искать вместе с /вами/)?

Midden in de nacht breekt een dief in bij mijnheer Willems. Plots staat de dief in de slaapkamer.

– Zoekt u iets? – vraagt mijnheer Willems.

– Geld! – antwoordt de dief.

– O, – lacht mijnheer Willems, – mag ik helpen meezoeken?