– Wat ben ik blij (как я рад; blij – радостный, веселый, blij zijn – радоваться) dat we niet in het jaar 3000 leven (что мы не в 3000 году живем; duizend – тысяча), – zegt een jongetje tegen zijn klasgenootje (говорит мальчишка своему однокласснику).

– Hoezo (как так/почему)?

– Stel je voor (представь себе; voorstellen) … dan zouden we nog veel meer geschiedenis moeten leren (тогда бы мы еще намного больше истории должны бы были учить)!

– Wat ben ik blij dat we niet in het jaar 3000 leven, – zegt een jongetje tegen zijn klasgenootje.

– Hoezo?

– Stel je voor, dan zouden we nog veel meer geschiedenis moeten leren!