De onderwijzer zegt (учитель говорит; onderwijzer – учитель /в начальной школе/; onderwíjzen – учить):

– Er bestaan woorden (существуют слова) die een samenstelling zijn van twee andere woorden (которые являются сложением двух других слов) zoals (такие как, например) bloempot (цветочный горшок), bloem en pot (цветок и горшок). Wie kan er nog een voorbeeld geven van een samenstelling (кто может здесь еще привести пример сложного слова)? Jantje is er als de kippen bij en antwoordt (Янтье уже тут как тут и отвечает; er als de kippen bij zijn – быть тут как тут: «как куры при /раздаче корма/»):

– Ik, meester (я, учитель). Kostuum (костюм)!

– Uit welke twee woorden bestaat dat (из каких двух слов это состоит)? – wil de onderwijzer weten (хочет знать = осведомляется учитель).

– Uit een broek en een vest, mijnheer, – antwoordt Jantje (из брюк и пиджака, господин, отвечает Янтье).

De onderwijzer zegt:

– Er bestaan woorden die een samenstelling zijn van twee andere woorden zoals bloempot, bloem en pot. Wie kan er nog een voorbeeld geven van een samenstelling?

Jantje is er als de kippen bij en antwoordt:

– Ik, meester. Kostuum!

– Uit welke twee woorden bestaat dat? – wil de onderwijzer weten.

– Uit een broek en een vest, mijnheer, – antwoordt Jantje.