Kareltje moet zijn zusje meenemen (Карел должен взять его = свою сестренку с собой) als hij gaat vissen (когда он идет ловить рыбу; vis – рыба; vissen – ловить рыбу). Hij komt met een gezicht (он приходит с лицом) als een donderwolk (похожим на тучу: «как грозовое облако»; donder – гром; wolk – облако) weer thuis (снова домой).

Kareltje: „Ik ga nooit meer vissen met mijn zusje (я не пойду никогда больше ловить рыбу с моей сестренкой)”.

Mama: „De volgende keer (в следующий раз) moet je je zusje uitleggen (ты должен объяснить твоей сестренке) dat ze stil moet zijn (чтобы она не шумела: «что она тихой должна быть»)”.

Kareltje: „Ze is stil genoeg mams (она достаточно тихая, мама), maar ze eet al het aas op (но она съедает всю наживку/приманку)!”

Kareltje moet zijn zusje meenemen als hij gaat vissen. Hij komt met een gezicht als een donderwolk weer thuis.

Kareltje: „Ik ga nooit meer vissen met mijn zusje”.

Mama: „De volgende keer moet je je zusje uitleggen dat ze stil moet zijn”.

Kareltje: „Ze is stil genoeg, mams, maar ze eet al het aas op!”