Vierentwintig jaar lang (в течение 24 лет) was Willem elke morgen (Виллем был каждое утро) op tijd op zijn werk geweest (вовремя на своей работе), nog nooit had hij een dag gemist (еще никогда он не пропустил и дня; missen – упустить; промахнуться, ошибиться; не хватать, недоставать).

Vandaag was hij voor het eerst te laat (сегодня он впервые опаздывал; te laat zijn – опаздывать: «быть слишком поздно») en zijn baas had al tien keer op zijn horloge gekeken (и его шеф уже десять раз взглянул на свои часы; kijken – смотреть, глядеть). Om half elf (в половину одиннадцатого) kwam Willem met zijn hoofd in het verband (прибыл Виллем с перевязанной головой: «с его головой в повязке») het kantoor binnen stappen (в контору ступать = входя). Hij miste enkele tanden (у него недоставало нескольких зубов) en hij zei met een van pijn vertrokken gezicht (и он сказал с перекошенным от боли лицом; vertrekken – изменять /выражение лица/, перекашивать /лицо/): „Ik ben thuis van de trap gevallen (я упал дома с лестницы; vallen – падать)”.

„Zo”, antwoordt zijn baas ongeduldig (так, отвечает его шеф нетерпеливо; geduldig – терпеливо; dulden – терпеть, переносить), „en moet zoiets anderhalf uur duren (и должно что-то подобное полтора часа длиться)?”

Vierentwintig jaar lang was Willem elke morgen op tijd op zijn werk geweest, nog nooit had hij een dag gemist. Vandaag was hij voor het eerst te laat en zijn baas had al tien keer op zijn horloge gekeken. Om half elf kwam Willem met zijn hoofd in het verband het kantoor binnen stappen. Hij miste enkele tanden en hij zei met een van pijn vertrokken gezicht: „Ik ben thuis van de trap gevallen”.

„Zo”, antwoordt zijn baas ongeduldig, „en moet zoiets anderhalf uur duren?”