– Zoals mijn sint-bernard bestaat er geen tweede hond (такой, как мой сенбернар, другой собаки не существует = подобно моему сенбернару; bestaan – существовать, иметься), pocht Joris tegen zijn buurman (хвастает Йорис своему соседу).

Buurman: – Wat is er dan voor bijzonders aan hem (что есть тогда за особенное в нем = что в нем тогда такого особенного)?

Joris: – Hij brengt me elke dag de krant (он приносит мне каждый день газету).

Buurman: – Nou en (ну и /что/)?

Joris: – Ik heb helemaal geen abonnement (у меня вообще нет абонемента; helemaal – совсем, совершенно, вовсе)!

– Zoals mijn sint-bernard bestaat er geen tweede hond, pocht Joris tegen zijn buurman.

Buurman: – Wat is er dan voor bijzonders aan hem?

Joris: – Hij brengt me elke dag de krant.

Buurman: – Nou en?

Joris: – Ik heb helemaal geen abonnement!