Jan maakte zijn huiswerk en moest weten waar Rusland ligt (Ян делал свое домашнее задание и должен был узнать, где находится: «лежит» Россия). Hij vroeg het aan zijn vader (он спросил это у своего отца; vragen) die even diep nadacht en toen antwoordde (который глубоко задумался и потом ответил; nadenken – размышлять, раздумывать /over – о/):
– Heel precies weet ik het niet (совершенно точно я это не знаю; precíes) maar het kan niet zo ver zijn (но это не может так далеко быть = не должно быть далеко). Bij ons in de fabriek (у нас на фабрике) werkt een Rus, en die komt elke dag met de fiets naar zijn werk… (работает один русский, и он приезжает каждый день на велосипеде на свою работу)
Jan maakte zijn huiswerk en moest weten waar Rusland ligt. Hij vroeg het aan zijn vader, die even diep nadacht en toen antwoordde:
– Heel precies weet ik het niet, maar het kan niet zo ver zijn. Bij ons in de fabriek werkt een Rus, en die komt elke dag met de fiets naar zijn werk …