Een man wint de loterij (один мужчина выигрывает в лотерею) en komt verheugd thuis (и приходит веселый домой; verheugen – радовать, веселить). „Vrouw, ik heb de loterij gewonnen (жена, я выиграл в лотерею), pak je koffers (пакуй свои чемоданы)!” zegt hij blij (говорит он радостно).
De vrouw: „Oh… mijn zomer– of winterkleren (мои летние или зимние вещи: «платья»)?”
„Maakt me niet uit (мне все равно: «мне ничего не составляет»)”, zegt de man (говорит муж). „Wegwezen (уматывай; weg – прочь; wezen – быть, существовать)!”
Een man wint de loterij en komt verheugd thuis. „Vrouw, ik heb de loterij gewonnen, pak je koffers!” zegt hij blij.
De vrouw: „Oh, mijn zomer– of winterkleren?”
„Maakt me niet uit”, zegt de man. „Wegwezen!”